De passietraditie van het orkest
De Matthäus-Passion van Johann Sebastian Bach wordt niet alleen beschouwd als een van de grootste meesterwerken ooit, het is ook een publieksfavoriet. Zeker in Nederland: al zo’n 130 jaar gaan duizenden muziekliefhebbers steevast in de week voor Pasen naar een uitvoering van het meeslepende lijdensverhaal volgens Matteüs.
De basis voor die bijzondere traditie werd gelegd toen Willem Mengelberg, eerste dirigent van het Concertgebouworkest, in 1899 besloot Bachs meesterwerk ieder jaar met Palmzondag op de lessenaars te zetten. Nog steeds zit met Palmzondag de Grote Zaal van Het Concertgebouw vol, al wordt de Matthäus al decennia afgewisseld met die ándere grote passie van Bach, de Johannes-Passion. Hoe dat komt? Dat vertellen we verderop.
Maar eerst even verder terug in de tijd. De passietraditie van het Concertgebouworkest kwam namelijk niet uit de lucht vallen. Aan die Palmzondaguitvoering in 1899 ging een en ander vooraf.
De herontdekking van Bach
Toen Johann Sebastian Bach in 1750 stief, werd hij goeddeels vergeten. Sommige van zijn componerende zonen waren veel populairder en invloedrijker, de polyfone muziek van de ‘oude’ Bach werd inmiddels al geruime tijd als ouderwets en ‘te geleerd’ (te ingewikkeld) beschouwd, en werd alleen door enkele kenners bestudeerd, onder wie Mozart en Beethoven.
Totdat de jonge componist Felix Mendelssohn, slechts 20 jaar oud, de Matthäus-Passion onder het stof vandaan viste. Op 11 maart 1829, ruim een eeuw na de première in Leipzig, leidde hij het werk in Berlijn. Wel had hij de partituur aangepast aan de smaak van het negentiende-eeuwse publiek, met onder meer een koor van 158 zangers en heel veel coupures (overgeslagen passages).
Het was een groot succes en heel geleidelijk vond Mendelssohns voorbeeld meer weerklank. Bachs muziek begon in Duitsland en Oostenrijk aan een welverdiende revival, bij componisten als Schumann, Brahms en Bruckner kwam de grote barokmeester op een voetstuk te staan.
De Matthäus in Nederland
Het duurde even voordat de revival Nederland bereikte. In 1870 vond de eerste Matthäus-uitvoering in Rotterdam plaats. In 1891 zette de Duits-Nederlandse componist en dirigent Julius Röntgen het werk op de lessenaars bij het nauwelijks drie jaar oude Concertgebouworkest. Na nog enkele uitvoeringen her en der vestigde Mengelberg in 1899 de jaarlijkse passietraditie.
Mengelbergs Bach-uitvoeringen zijn legendarisch. Met de aantekening dat ook hij (in navolging van Mendelssohn) zijn uitvoeringen aanpaste aan de actuele smaak. In Bachs tijd bestond een orkest uit zo’n tien tot dertig musici, met instrumenten die heel anders klonken en bespeeld werden dan in 1900. Mengelberg benutte het voltallige symfonieorkest, dat op de toen gebruikelijke ‘zwelgende’ manier speelde, en zette er grote koren naast. Ook kortte hij het werk flink in. Toch duurde een uitvoering een eeuwigheid, vanwege de langzame tempo’s. Het kwam hem weliswaar op kritiek te staan in de pers, maar hij ontving minstens evenveel lof en hij bleef zijn laatromantische visie op Bach tot de laatste uitvoering – in 1944 – volhouden.
De jaarlijkse ‘Mengelberg-Matthäus’ was een schot in de roos. Totdat zijn positie bij het Concertgebouworkest in 1945 onhoudbaar werd, ging er maar één jaar (door ziekte) voorbij zonder `Mengelberg-Matthäus'. Na een onderbreking van twee jaar (1945 en 1946) nam zijn opvolger Eduard van Beinum het stokje over. Na diens dood in 1959 liet de volgende chef, Bernard Haitink, deze jaarlijkse specialistische klus liever over aan Eugen Jochum, in die tijd de tweede vaste dirigent.
Authentiekere uitvoeringen
Inmiddels begon het besef door te dringen dat barok-uitvoeringen misschien niet per se profiteren van een modern symfonieorkest en een koor van honderden zangers, maar dat het loont om rekening te houden met de tijd en omstandigheden waarin de muziek geschreven is. In de jaren zestig en zeventig kwamen veel musici op die uitvoeringen baseerden op historische geschreven bronnen. Hoe Bachs muziek precies geklonken had was weliswaar grotendeels giswerk, maar je kon in elk geval de instrumenten uit die tijd gebruiken – of laten namaken – en je baseren op wat er geschreven was over de muziekpraktijk. Naast Engeland liep Nederland in die beweging voorop, wat onder meer leidde tot een alternatieve traditie van authentiekere passie-uitvoeringen door de Bachvereniging in Naarden. Zo ontstond er een ideologische kloof tussen het ‘authentieke’ Naarden en het ‘romantische’ Amsterdam.
Matthäus en Johannes
Over die kloof werd in 1975 een brug geslagen. Het Concertgebouworkest nodigde een van de boegbeelden van de ‘historische uitvoeringspraktijk’ als gastdirigent uit, de Zwitserse dirigent en klavecinist Nikolaus Harnoncourt (1929-2016). Zijn voorstel om in plaats van de Matthäus Bachs Johannes-Passion (eerder geschreven, kleinschaliger, op dat moment veel minder populair) uit te voeren was niet minder dan revolutionair. Bovendien dunde hij het orkest uit tot slechts 29 musici, waaraan hij het eveneens bescheiden Nederlands Kamerkoor toevoegde.

Nikolaus Harnoncourt dirigeert de Matthäus-Passion tijdens een Eurovisie-uitzending (1975).
foto: NOS
De orkestmusici waren om. Harnoncourt leidde het jaar daarop de Matthäus, en in 1977 weer de Johannes… Sindsdien wisselt het Concertgebouworkest de twee grote Passionen af. Belangrijker: de dirigent leerde het orkest veel over het spelen van muziek uit de achttiende en vroege negentiende eeuw, en slaagde erin daarvoor extra repetitietijd te krijgen. De strijkers leerden transparanter spelen, met minder vibrato en een puntiger toonaanzet. Kortom, het orkest verliet het tijdperk van de al te romantische interpretaties. Niet voor niets benoemde het orkest Harnoncourt tot honorair gastdirigent, een titel die enkele jaren na zijn dood overging op Iván Fischer. Inmiddels zit het oudemuziekspel bij de musici ingebakken, en is het al jaren praktijk om enkele keren per seizoen een specialist uit te nodigen. En… voert het orkest nog altijd afwisselend de Johannes-Passion en de Matthäus-Passion uit in de Goede Week.
Dit jaar voeren we de Matthäus-Passion uit onder leiding van barokexpert Riccardo Minasi op vrijdag 11 april en zondag 13 april. Er zijn nog kaarten beschikbaar.