Bruckners Achtste symfonie
‘Dagenlang heb ik gestudeerd, maar ik kan me het werk niet eigen maken [...] Ik vind de instrumentatie onmogelijk en waar ik het meest van ben geschrokken, is de grote gelijkenis met de Zevende’. Tot verbijstering van Bruckner kon dirigent Levi in het najaar van 1887 niets beginnen met zijn Achtste symfonie. Eenmaal bekomen van grote neerslachtigheid begon Bruckner de symfonie om te werken.
De Achtste werd zijn langste en meest monumentale (en volgens sommigen meest megalomane) symfonie. Het lange beginthema van het eerste deel bevat ook de kiemen voor de andere twee thema’s. In deze symfonie klinkt het Scherzo als tweede (niet als derde) deel. In het langzame deel horen we op het hoogtepunt bekkens en slagwerk.
In de Finale bereikt Bruckner uiteindelijk een grootse climax van de symfonie als hij vier thema’s uit verschillende delen laat samenkomen. De componist noemde zijn Achtste zelf ‘een mysterie’. ‘De Finale is veel te lang’, stelde Bruckner zelf, ‘en bedoeld voor latere tijden, en vooral voor een kring van vrienden en kenners’.
Bruckner liet wat programmatische achtergrondinformatie bij de verschillende delen na. In het openingsdeel horen we bijvoorbeeld ‘doodsaankondiging’ en aan het slot: ‘de overgave’. Bij deel drie had Bruckner ‘te diep in een oog van een meisje gekeken’. In de Finale treft de Oostenrijkse keizer de Russische tsaar, horen we de kozakken ronddraven, militaire muziek en fanfares.
De première in Wenen werd een triomf. ‘Het was een volledige zege van het licht over de duisternis’, jubelde componist Hugo Wolf. Op 2 oktober 1920 verzorgde het Concertgebouworkest de Nederlandse première. In een van de dagbladen werd de uitvoering ‘allerschitterendst’ genoemd; in een ander constateerde de recensent ‘dat vele bezoekers’ vóór de finale de zaal verlieten. De tijd was nog niet rijp voor Bruckner.
Met dank aan Dirk Luijmes.
‘Bij Bruckner krijg je een religieus gevoel. Je hoeft helemaal niet katholiek of protestants of joods of weet ik wat te zijn, zo’n stuk ademt een hogere macht. Bruckner kan als geen ander sferen oproepen.’
- Christian Thielemann