Bruckners Vijfde symfonie
Als er één symfonie is die er lang over heeft gedaan om erkend te worden als meesterwerk, is het de Vijfde wel. Bruckner karakteriseerde zijn Vijfde symfonie als de ‘Fantastische’ en zijn ‘contrapuntische meesterwerk’. Met deze symfonie wilde hij God terugbetalen voor het talent dat Hij hem gegeven had.
Dat hij regels van het contrapunt uitstekend onder de knie had, had hij al in zijn andere symfonieën laten zien, maar in zijn Vijfde deed hij er nog een schepje bovenop. Meer dan eerder verknoopt hij het muzikale materiaal van de verschillende delen met elkaar. Zo horen we het begeleidingsmotief dat de strijkers in het Adagio spelen, meteen terug in het Scherzo en keert de langzame inleiding van het eerste deel als opening van de finale terug.
Vooral in de hoekdelen laat hij allerlei contrapuntische kunststukjes zien, door het thematisch materiaal om te keren (een sprong omhoog wordt nu een sprong omlaag etc.), te verkorten of uit te breiden. In de Finale bereikt hij letterlijk en figuurlijk de climax: nadat hij allerlei motieven heeft verwerkt, eindigt Bruckner de symfonie met een grootse en knappe (dubbel)fuga waarin hij het koraalthema combineert met de hoofdthema’s van het eerste en laatste deel.
Helaas heeft Bruckner zijn meesterwerk nooit zelf gehoord (toen het eens in verminkte staat werd uitgevoerd lag hij ziek op bed). En het zou tot november 1918 duren voor de Vijfde bij het Concertgebouworkest klonk. Volgens een krantenrecensie verliet het publiek na verschillende delen ‘in drommen’ de zaal.
Met dank aan Dirk Luijmes.
'De Vijfde symfonie is volgens mij de grootste prestatie ooit op het gebied van de symfonische vorm. Bruckners kracht ligt in het creëren van architectuur door het herhalen van een groot aantal motieven, die vaak heel eenvoudig aanvoelen. Maar al die kleine motieven zijn als dansjes. We moeten deze muziek niet alleen maar beschouwen als iets zwaars en serieus omdat het Bruckner is: er zit veel leven in. Bruckner gaat over architectuur én dans.'
- Klaus Mäkelä