Bruckners Zevende symfonie
Nadat Bruckner een punt achter zijn Zesde had gezet, begon hij nog dezelfde maand aan de Zevende symfonie. Dankzij deze symfonie zou hij – zestig jaar oud – eindelijk doorbreken als componist. De triomf begon voorzichtig in Leipzig op 30 december 1884. Een uitvoering in München werd een nog groter succes, en zelfs het publiek in Wenen gaf zich gewonnen.
De Zevende begint – karakteristiek voor Bruckner – met een zacht gemurmel, waaruit als vanzelf het hoofdthema opborrelt, dat hier maar liefst 21 maten lang is. Vervolgens bouwt de componist met behulp van twee andere thema's een monumentaal openingsdeel.
Het tragische Adagio vormt het hart van de symfonie: het werd een eerbetoon aan Richard Wagner die op 13 februari 1883 de laatste adem uitblies. Voor het eerst gebruikte Bruckner de zogenaamde Wagnertuba's, koperen blaasinstrumenten die Wagner speciaal voor zijn Der Ring des Nibelungen had ontworpen.
In het vurige Scherzo zou Bruckner het fanfaremotief in de trompet hebben ontleend aan het gekraai van een haan. Het hoofdgegeven van de finale verwijst naar het eerste thema uit het eerste deel, dat onder meer gezelschap krijgt van een gewijd koraal.
De symfonie zou snel de wereld veroveren. De eerste uitvoering door het Concertgebouworkest vond plaats in januari 1910. Voor het eerst was een recensent zeer te spreken over de compositie; ‘Want juist in de Zevende openbaart Bruckner bij zijn rijke fantasie ook een meesterschap in de vorm, dat men in andere werken wel eens mist, in dien zin, dat alles wat fragmentarisch behandeld wordt.’
Met dank aan Dirk Luijmes.
‘Bruckners symfonieën hebben een religieuze oprechtheid die door de muziek heen schijnt. De Zevende is een perfect voorbeeld. Het openingsdeel is duidelijk een hommage aan de vlak daarvoor overleden Wagner. Het tweede deel, Adagio, bevat de meest sublieme, hemelse melodie die hij ooit schreef. En dan is er het robuustere, aardse Scherzo. Hoe kun je niet worden opgetild door deze glorieuze muziek?’
- Myung-whun Chung